Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • frie·me·laar
Woordherkomst en -opbouw

Naamwoord van handeling van friemelen met het achtervoegsel -aar

enkelvoud meervoud
naamwoord friemelaar friemelaars
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de friemelaarm

  1. iemand die continu doelloos met zijn vingers aan het bewegen is
    •  

Gangbaarheid