friemelen
- frie·me·len
- In de betekenis van ‘peuteren’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1889 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
friemelen |
friemelde |
gefriemeld |
zwak -d | volledig |
friemelen
- onrustig en zonder doel met vingers en handen bewegen
- De stervende friemelde aan zijn dekens.
- De onrustige examenkandidaat stond aan zijn overhemd te friemelen.
- Het woord friemelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "friemelen" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "friemelen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be