• frag·men·te·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
fragmenteren
fragmenteerde
gefragmenteerd
zwak -d volledig

fragmenteren [1]

  1. overgankelijk in kleine brokstukken uiteen doen vallen
    • De botsing van de Afrikaanse en Euraziatische plaat fragementeerde dit gebergte in drie delen. 
  2. ergatief in kleine brokstukken uiteenvallen
    • De harde schijf is gefragmenteerd. 
     Hoewel alles wat ik zag hier al eeuwen stond, maakte het een breekbare indruk op mij, als een mirage gebouwd op zee die bij de geringste rimpeling van het water gefragmenteerd zou raken tot onsamenhangende herinneringen op miljoenen foto's.[2]
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]