fordømme
- for·døm·me
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | fordømme |
tegenwoordige tijd | fordømmer |
verleden tijd | fordømte |
voltooid deelwoord |
fordømt |
onvoltooid deelwoord |
fordømmende |
lijdende vorm | fordømmes |
gebiedende wijs | fordøm |
vervoegingsklasse | Klasse 2 zwak |
opmerking |
fordømme
- veroordelen
- «Vi fordømmer disse handlingene.»
- Wij veroordelen deze acties.
- «Vi fordømmer disse handlingene.»
- (religie) verdoemen
- «Den som ikke tror, skal bli fordømt (jf Mark 16,16) .»
- Degene die niet zal gelooft hebben, zal verdoemd worden (vgl. Mark 16:16).
- «Den som ikke tror, skal bli fordømt (jf Mark 16,16) .»
- for·døm·me
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | fordømme fordømma |
tegenwoordige tijd | fordømmer |
verleden tijd | fordømde fordømte |
voltooid deelwoord |
fordømt |
onvoltooid deelwoord |
fordømmande |
lijdende vorm | fordømmast |
gebiedende wijs | fordøm |
vervoegingsklasse | Klasse 2 zwak |
opmerking |
fordømme
- [1-2]: fordøme