• fok·schaap
enkelvoud meervoud
naamwoord fokschaap fokschapen
verkleinwoord fokschaapje fokschaapjes

het fokschaapo

  1. schaap om mee te fokken
  2. woord waarin alle medeklinkers voorkomen waarna een t volgt: f(o)ksch(aa)p net als k(o)fsch(i)p