stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
fluimen
fluimde
gefluimd
zwak -d volledig

fluimen

  1. inergatief spugen, klodders spuug verspreiden
     Omdat ik niet uit de toon wilde vallen, ontdeed ik mij geleidelijk aan van een paar slechte gewoonten, zoals op de grond spuwen, waarmee ik van kindsbeen af mijn viriliteit had aangegeven. (…) Maar nu ik me opmaak om terug te keren naar het nest, besef ik dat de eigenschappen die ik heb verworven helaas geen deugd meer zijn, maar een last. Hoe moet ik in hemelsnaam opnieuw leren om perfect te fluimen?[1]

de fluimenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord fluim
     De twee fluimen die Frank Rijkaard ooit in het matje van Rudi Völler deponeerde zit de journalist nog het meest dwars.[2]
86 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]
  1.   Weblink bron
    J. Rentes de Carvalho
    “Afscheid van Nederland (10)” (16 mei 1994) op nrc.nl  
  2.   Weblink bron
    Steven de Jong
    “Lok de Duitsers uit hun hol. We zijn een leeuw, geen kat in het nauw” (12 juni 2012) op nrc.nl  
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be