floep
- floep
floep
- beschrijft een opeens beginnende korte snelle beweging
- (...) wanneer hij er juist een meende beet te pakken - floep! dan zat het beestje weder een heel eind verder, (...) [3]
- beschrijft het korte doffe geluid dat met een snelle beweging gepaard gaat
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | floep | floepen |
verkleinwoord | floepje | floepjes |
de floep m
- opeens beginnende korte snelle beweging
- kort dof geluid dat met een snelle beweging gepaard gaat
vervoeging van |
---|
floepen |
floep
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van floepen
- Ik floep.
- gebiedende wijs van floepen
- Floep!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van floepen
- Floep je?
- Het woord floep staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "floep" herkend door:
74 % | van de Nederlanders; |
68 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ floep op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Cremer, J.J.Daniël Sils. deel 1 (1856) Is. An. Nijhoff en Zn., Arnhem; p. 10; geraadpleegd 2015-09-28
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be