finishen
- fi·ni·shen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
finishen |
finishte |
gefinisht |
zwak -t | volledig |
finishen
- ergatief (sport) de eindstreep van een racewedstrijd passeren
- Hij finishte iets eerder dan zijn tegenstander.
- Het woord finishen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "finishen" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be