Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fiets·te voor·bij
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
voorbijfietsen

fietste voorbij

  1. enkelvoud verleden tijd van voorbijfietsen
    • Ik fietste voorbij. 
    • Jij fietste voorbij. 
    • Hij, zij, het fietste voorbij. 


Gangbaarheid