Nederlands

 
Eenwielige fietskar
Uitspraak
Woordafbreking
  • fiets·kar
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord fietskar fietskarren
verkleinwoord fietskarretje fietskarretjes

Zelfstandig naamwoord

de fietskarv / m

  1. aanhangwagentje achter een fiets
     Wanneer het seizoen werd afgesloten, kwamen ze oma's bagage en de grote boekenkist met een fietskar uit het dorp halen.[1]

Meer informatie

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Echte Amerikaanse jeans” (2017), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044632767