fietskar
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- fiets·kar
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van fiets en kar
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | fietskar | fietskarren |
verkleinwoord | fietskarretje | fietskarretjes |
Zelfstandig naamwoord
- aanhangwagentje achter een fiets
- ▸ Wanneer het seizoen werd afgesloten, kwamen ze oma's bagage en de grote boekenkist met een fietskar uit het dorp halen.[1]
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Gangbaarheid
- Het woord fietskar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Echte Amerikaanse jeans” (2017), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044632767