Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fiets·ge·bruik
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord fietsgebruik
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het fietsgebruiko

  1. het toepassen van de fiets als vervoersmiddel
     De bond hoopt dat het wielerevenement het fietsgebruik onder de toeschouwers zal stimuleren. "We hopen dat de Tourstart forensen in een straal van 15 kilometer rondom Utrecht laat zien dat de fiets een prima alternatief is."[1]
     Toen de helmplicht in 1975 voor brommers ging gelden, daalde het brommergebruik aanzienlijk en de Fietsersbond vreest dat hetzelfde zal gebeuren bij e-bikes. "In landen met een helmplicht zie je het fietsgebruik sterk teruglopen, soms met tientallen procenten. Dat zou voor Nederland ontzettend jammer zijn," zegt Saskia Kluit.[2]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Maino Remmers
    “20.000 fietsstallingsplekken extra tijdens Tourstart Utrecht” (Woensdag 1 juli 2015, 13:10), NOS
  2.   Weblink bron “Artsen willen helmplicht voor e-bikes, Fietsersbond is tegen” (Vrijdag 6 november 2015, 13:03), NOS