• fep
enkelvoud meervoud
naamwoord fep -
verkleinwoord - -

de fepv / m

  1. (verouderd) drinken, gretig gebruik van alcoholische drank
    • En nu, toen hij nog even was teruggekeerd naar de soos, had hij ze alle vier om een tafeltje gevonden, al flink aan de fep, (…) [2]
  1. «aan de fep raken»
    dronken worden
  1. «aan de fep zijn»
    aan de drank zijn, aan alcohol verslaafd zijn
vervoeging van
feppen

fep

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van feppen
    • Ik fep. 
  2. gebiedende wijs van feppen
    • Fep! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van feppen
    • Fep je? 
2 % van de Nederlanders;
5 % van de Vlamingen.[3]