Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fa·mi·lie·rech·ter
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord familierechter familierechters
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de familierechterm

  1. rechter die uitspraken doet in rechtszaken die betrekking hebben op het familierecht
     Nadat de familierechter Tini nul op rekest had gegeven, zocht ze het tot tweemaal toe hogerop. Maar ook vijf rechters van het hoogste gerechtshof van Groot-Brittannië hebben nu unaniem geoordeeld dat Tini Owens niet mag scheiden.[1]
     Fenna, die officier van justitie speelt, wil dat de kinderen uit huis worden geplaatst. "Jullie kunnen niet goed voor ze zorgen." De rechter onderbreekt. "Ik snap dat jullie je zorgen maken, maar in het echte leven kan een officier van justitie dit niet eisen in een strafzaak. Dat bespreken we bij een familierechter."[2]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Hoogste Britse rechter verbiedt ongelukkig getrouwde vrouw te scheiden” (Woensdag 25 juli 2018, 19:41), NOS
  2.   Weblink bron
    Anna Mees
    “Weekendschool: rechter spelen en leren over strafrecht” (Zondag 11 maart 2018, 07:43), NOS