Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fade·den uit
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
uitfaden

fadeden (…) uit

  1. meervoud verleden tijd van uitfaden
    • Wij fadeden uit. 
    • Jullie fadeden uit. 
    • Zij fadeden uit. 

Gangbaarheid