Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • exa·men·kan·di·daat
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord examenkandidaat examenkandidaten
verkleinwoord examenkandidaatje examenkandidaatjes

Zelfstandig naamwoord

de examenkandidaatm

  1. iemand die de studie voltooid heeft en nu zijn examen gaat doen
    • De examenkandidaat was heel zenuwachtig voor het examen, maar toen hij eenmaal bezig was ging het een stuk beter. 

Gangbaarheid