etentje
- eten·tje
- het etentje o
- verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord eten
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | - | - |
verkleinwoord | etentje | etentjes |
het etentje o dim. tant.
- vrij informele bijeenkomst waarbij men een gezamenlijke maaltijd nuttigt
- Wij hadden een etentje bij vrienden die het leuk vinden om te kokkerellen voor gasten.
- ▸ Nee, over de situatie in Noorwegen wilde hij het niet met een buitenstaander hebben en zelfs thuis liever niet, tijdens de etentjes in het weekend in Saltsjôbaden.[1]
- ▸ Ze maakte ontbijt voor hem klaar en wilde de volgende nacht plannen, of de avond of allebei. Omdat ze geen grote uitgaven had gehad, had ze kunnen sparen van haar kleine loon van de winkel, ze wilde hem vanavond heel graag uitnodigen voor een etentje.[2]
1.
|
- Het woord etentje staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "etentje" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044628142
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Blauwe ster” (2016), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044628265
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be