• Afkomstig van het Latijnse esse.
stamtijd
infinitief onvoltooid
deelwoord
voltooid
deelwoord
essere
essente
stato
tegenwoordige
tijd
verleden
tijd
toekomende
tijd
sono
ero
sarò
volledig

essere

  1. zijn
    «Chi è? Sono io.»
    Wie is daar? Ik ben het.
    «che ora è? »
    Hoe laat is het?
enkelvoud meervoud
essere esseri

essere m

  1. wezen