• es·say·ist
enkelvoud meervoud
naamwoord essayist essayisten
verkleinwoord

de essayistm

  1. (beroep) de schrijver van een essay, een literaire tekst die in dienst staat van het leveren van een overtuigend betoog, zij het zonder dat er sprake is van een expliciet gegeven wetenschappelijke verantwoording
    • „Na zo’n debuut is een tweede boek altijd lastig. En er was veel afleiding. Ik ging reisverhalen schrijven, in het spoor van E.M. Forster en van de dichter Byron, daar was ik een groot fan van. Ik schreef een column over literatuur in Vrij Nederland en in 1991 kreeg ik het aanbod om voor NRC te gaan werken als essayist. De baan die Rudy Kousbroek had.”[3] 
    • De ik-vorm is wat hem betreft een middel om de werkelijkheid te toetsen, om inzicht te bieden in de manier waarop het individu zich probeert te verhouden tot de ander en de wereld. Maar ja, wie is Jan Postma nu helemaal? Een trotse Fiat Panda-bezitter, onder meer, en iemand die vaststelt dat het narcisme van de essayist een ironisch narcisme is: 'een eenduidige ik willen belichamen in het volle besef van de eigen relativiteit en de nietigheid van het bestaan.'[4]  
80 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[5]
  1. essayist op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. NRC Jannetje Koelewijn 12 mei 2017
  4. Volkskrant Gidi Heesakkers 6 mei 2017
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be