Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • er·op uit zijn
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
erop uit zijn
was erop uit
erop uit geweest
onregelmatig volledig

Werkwoord

erop uit zijn

  1. iets als doel hebben
    • Ze zijn erop uit om ons te helpen. 

Gangbaarheid