• er·op af·ko·men
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
erop afkomen
kwam erop af
erop afgekomen
klasse 4 volledig

erop afkomen

  1. naar iets of iemand toegaan
    • De vogels zijn dol op energierijk voedsel. Plaats een vetbol en geniet van de vogels die erop afkomen.