erop achteruitgaan

  • er·op ach·ter·uit·gaan
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
erop achteruitgaan
ging erop achteruit
erop achteruitgegaan
zwak -d volledig

erop achteruitgaan

  1. in een slechtere toestand komen
    • De oude man klaagt dat alles en iedereen erop achteruitgaat. 
  1.   Weblink bron “Combinaties met er: loze voornaamwoordelijke bijwoorden (algemeen)” op taaladvies.net