erom
- er·om
- samenstelling van er en om
vnw. bijw. | ||
---|---|---|
voorzetselbijwoord | om | |
persoonlijk | erom | |
aanwijz. | nabij | hierom |
veraf | daarom | |
vragend/betrekk. | waarom |
(scheidbaar)
erom
- persoonlijk *om+het, *om+ze: om de reden,
- Hij heeft het erom gedaan.
- Hij probeerde een 1 aprilgrap uit te halen, maar niemand moest erom lachten.
- Het gaat erom dat „bekende overlastgevers” binnen blijven, aldus Dijkhoff. Hij heeft hierover maandag met burgemeesters gesproken, zei hij in het radioprogramma Dit is de Dag. [1]
- ▸ ‘Denk erom hè… Geen haast,’ riep hij me na terwijl ik naar de grensmuur liep om mijn hand op het koude ijzer te leggen en mezelf moed in te praten: ‘veilig thuiskomen’.[2]
- Het woord erom staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "erom" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
86 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ NRC 13 december 2016
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be