• er·me
  • Afkomstig van het Oudnoorse woord ermr
Naar frequentie 47459
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   erme     ermet     ermer     erma
ermene  
genitief   ermes     ermets     ermers     ermas
ermenes  

erme, o

  1. (kleding) mouw
  • strikke ermene først
de mouwen eerst breien
  • montere ermene
de mouwen bevestigen
  • binde en noe på ermet
iemand iets aanpraten
om de tuin leiden
Latijns: Convicium convicio regerere.
  • ha en trumf i ermet (ha en trumf i bakhånden)
een aas in de mouw hebben
iets achter de hand hebben
  • riste noe ut av ermet
iets uit zijn mouw schudden


  • er·me
  • Afkomstig van het Oudnoorse woord ermr
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   erme     ermet     erme     erma  

erme, o

  1. (kleding) mouw
  • ha noko i ermet (ha noko gøymt i ermet / ha noko i bakhanda / ha meir å by på)
een aas in de mouw hebben
iets achter de hand hebben
  • riste noko ut av ermet
iets uit zijn mouw schudden

erme, mv

  1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van erme