erme
- er·me
- Afkomstig van het Oudnoorse woord ermr
Naar frequentie | 47459 |
---|
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | erme | ermet | ermer | erma ermene |
genitief | ermes | ermets | ermers | ermas ermenes |
erme, o
- strikke ermene først
de mouwen eerst breien
- montere ermene
de mouwen bevestigen
- binde en noe på ermet
iemand iets aanpraten
om de tuin leiden
Latijns: Convicium convicio regerere.
om de tuin leiden
Latijns: Convicium convicio regerere.
- ha en trumf i ermet (ha en trumf i bakhånden)
een aas in de mouw hebben
iets achter de hand hebben
iets achter de hand hebben
- riste noe ut av ermet
iets uit zijn mouw schudden
- er·me
- Afkomstig van het Oudnoorse woord ermr
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | erme | ermet | erme | erma |
erme, o
- ha noko i ermet (ha noko gøymt i ermet / ha noko i bakhanda / ha meir å by på)
een aas in de mouw hebben
iets achter de hand hebben
iets achter de hand hebben
- riste noko ut av ermet
iets uit zijn mouw schudden
erme, mv
- onbepaalde vorm nominatief meervoud van erme