• er·in zijn
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
erin zijn
was erin
erin geweest
onregelmatig volledig

erin zijn

  1. op dreef zijn
    • Je kon zien dat ze weer helemaal erin waren. 
  1.   Weblink bron “Combinaties met er: loze voornaamwoordelijke bijwoorden (algemeen)” op taaladvies.net