• er·in blij·ven
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
erin blijven
erin
erin
zwak -d volledig

erin blijven

  1. sterven
    • Zij strok zo heftig dat ik bang was dat ze erin zou blijven. 
  2. stikken van het lachen
    • Ik bleef erin toen hij die goede grap vertelde. 
  1.   Weblink bron “Combinaties met er: loze voornaamwoordelijke bijwoorden (algemeen)” op taaladvies.net