Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • erf·pacht·ca·non
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord erfpachtcanon erfpachtcanons
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de erfpachtcanonm

  1. vast bedrag dat jaarlijks voor een erfpacht betaald moet worden

Gangbaarheid