• en·ta·me·ren
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘in behandeling nemen’ voor het eerst aangetroffen in 1932 [1]
  • afgeleid van het Franse entamer (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
entameren
entameerde
geëntameerd
zwak -d volledig

entameren

  1. overgankelijk beginnen met iets
    • Het onderzoeksprogramma is door de groep bedrijfsgeschiedenis van de Universiteit Utrecht geëntameerd. 
57 % van de Nederlanders;
31 % van de Vlamingen.[3]