• en·ri·que·cer
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
enriquecer
enriquecía
enriquecido
volledig

enriquecer

  1. onovergankelijk rijk worden
  2. gedijen, bloeien, tieren
  3. overgankelijk verrijken, rijk maken
  4. verfraaien
  5. opwerken (splijtstof)