encanailleren/vervoeging

vervoeging van het Nederlandse werkwoord zich encanailleren
tegenwoordige tijd					verleden tijd				toekomende tijd
enkelvoud			meervoud		enkelvoud		meervoud		enkelvoud		meervoud
1	ik	encanailleer me	wij, we	encanailleren ons	ik	encanailleerde me	wij, we	encanailleerden ons	ik	zal me encanailleren	wij, we	zullen ons encanailleren
2	jij, je	encanailleert je	jullie	encanailleren je	jij, je	encanailleerde je	jullie	encanailleerden je	jij, je	zal, zult je encanailleren	jullie	zullen je encanailleren
	u	encanailleert zich/u	u	encanailleert zich/u	u	encanailleerde zich/u	u	encanailleerde zich/u	u	zult zich/u encanailleren	u	zult zich/u encanailleren
	gij, ge	encanailleert u	gij, ge, gijlieden	encanailleert u	gij, ge	encanailleerde u	gij, ge, gijlieden	encanailleerde u	gij, ge	zult u encanailleren	gij, ge gijlieden	zult u encanailleren
3	hij, zij, het	encanailleert zich	zij, ze	encanailleren zich	hij, zij, het	encanailleerde zich	zij, ze	encanailleerden zich	hij, zij, het	zal zich encanailleren	zij, ze	zullen zich encanailleren
onvoltooid deelwoord				voltooide tijd			gebiedende wijs			aanvoegende wijs
zich encanaillerend				zich geëncanailleerd hebben			encanailleer u/je , encanailleert je			encanaillere zich