encanailleren
- en·ca·nail·le·ren
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘(zich...) omgaan met mensen beneden zijn stand’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1697 [1]
- afgeleid van het Franse encanailler (met het achtervoegsel -eren) [2] [3]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
encanailleren |
encanailleerde |
geëncanailleerd |
zwak -d | volledig |
encanailleren [4]
- wederkerend zich ~: zich inlaten met
1.
- Het woord encanailleren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "encanailleren" herkend door:
29 % | van de Nederlanders; |
28 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ "encanailleren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ encanailleren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be