• em·po·wer
vervoeging van
empoweren

empower

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van empoweren
    • Ik empower. 
  2. gebiedende wijs van empoweren
    • Empower! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van empoweren
    • Empower je? 


vervoeging
onbepaalde wijs to  empower 
he/she/it  empowers 
verleden tijd  empowered 
voltooid
deelwoord
 empowered 
onvoltooid
deelwoord
 empowering 
gebiedende wijs  empower 

empower

  1. machtigen
  2. iemand meer beslissingsbevoegdheid geven
  3. iemand volmacht geven
  4. iemand meer macht geven
  5. recht geven tot