zn: emeralden
  • eme·ral·den
stellend
onverbogen (alleen
attributief)
verbogen

emeralden

  1. uit emerald samengesteld
    • De diamanten en emeralden tiara was ingeschat op 3,5 à 7 miljoen euro. [1]
  2. (figuurlijk) smaragdgroen
    • Langs hun sidderende bladers gleed het spiegelend licht omlaag, 't vlinderde wemelend neer in het nieuwe emeralden gras. [2]

de emeraldenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord emerald
    • Niets aan de hand, zo leek het: India zorgde voor emeralden, Zuid-Afrika voor diamanten in de kroon van koningin Victoria, en in de oceanen buitelde de potvis om de harpoen en zorgde met zijn amber voor het zwuifje diepzee om en nabij de dames op het bal van de gouverneur. [3]