emanciperen
- Geluid: emanciperen (hulp, bestand)
- eman·ci·pe·ren
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘mondig verklaren’ voor het eerst aangetroffen in 1570 [1]
- Naamwoord van handeling van het Franse emanciper (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
emanciperen |
emancipeerde |
geëmancipeerd |
zwak -d | volledig |
emanciperen overgankelijk [3]
- bevrijden van sociale, politieke, wettelijke enz. belemmeringen
- gelijkstellen voor de wet
- Het woord emanciperen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "emanciperen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "emanciperen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ emanciperen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be