Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • elul
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

elul

  1. (Jiddisch-Hebreeuws) zesde maand van het joodse jaar, in augustus-september (Neh. 6:15); twaalfde maand bij telling vanaf Rosj Hasjana
Verwante begrippen
  • Hebreeuws (transcriptieversie): eloel
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen