elske
- els·ke
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | elske |
tegenwoordige tijd | elsker |
verleden tijd | elsket elska |
voltooid deelwoord |
elsket elska |
onvoltooid deelwoord |
elskende |
lijdende vorm | elskes |
gebiedende wijs | elsk |
vervoegingsklasse | Klasse 1 zwak |
opmerking |
elske
- overgankelijk liefhebben, houden van
- overgankelijk aanbidden, vereren
- onovergankelijk neuken, vrijen
- [1]: elske mannen sin
Ik hou van mijn man.
- [1]: elske kona si
Ik hou van mijn vrouw.
- [1]: Jeg elsker deg!
Ik hou van je!
- [1]: elske friheten
vrijheid liefhebben
- [1]: elske fedrelandet
van zijn/haar vaderland houden
- [1]: elske sin neste
van zijn/haar naaste houden
- [1]: elske sol og varme
van zon en warmte houden
- [1]: Han elsker å høre sin egen stemme.
Hij hoort graag zijn eigen stem.
- [2]: elske Gud
God aanbidden
- [3]: de elsket (med hverandre)
zij vrijden (samen)
- els·ke
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | elske elska |
tegenwoordige tijd | elskar |
verleden tijd | elska |
voltooid deelwoord |
elska |
onvoltooid deelwoord |
elskande |
lijdende vorm | elskast |
gebiedende wijs | elsk elska elske |
vervoegingsklasse | Klasse 1 zwak |
opmerking |
elske
- overgankelijk liefhebben, houden van
- overgankelijk aanbidden, vereren
- onovergankelijk neuken, vrijen