elastiek
- elas·tiek
1 | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | elastiek | - |
verkleinwoord | - | - |
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘rekbare band’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1838 [1]
2 | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | elastiek | elastieken |
verkleinwoord | elastiekje | elastiekjes |
- een rekbaar soort rubber
- Die stof is gemaakt van elastiek.
- een geweven band met een elastieken schering
- Haal die elastieken eens uit die doos.
1.
- Het woord elastiek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "elastiek" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "elastiek" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | elastiek | elastieke |
elastiek