• ei·de·tiek
enkelvoud meervoud
naamwoord eidetiek -
verkleinwoord - -

de eidetiekv

  1. vermogen om iets wat je gezien hebt weer precies zoals je het ervaren hebt weer voor de geest te halen
    • Blakes visioenen worden tegenwoordig verklaard uit een fysiologisch fenomeen dat eidetiek heet en waarbij gezichtswaarnemingen met een ongelofelijke scherpte in het geheugen bewaard worden.  [1]
    • Men stelle zich vooral niet voor, dat de Openbaring van Johannes veel met "eidetiek" te maken heeft. In artistiek opzicht is dit in de eerste plaats een grandioos literair werkstuk. [2]
  2. (psychologie) vermogen om een mentale voorstelling te zien alsof het werkelijkheid is, terwijl men zich daarvan bewust is
    • Men kan de proef nemen met een rood vierkant van 5 vierkante centimeter, op effen grijzen achtergrond, naar E. R. Jaensch, de vader van de eidetiek, aangeeft, dat men ongeveer 20 seconden of langer fixeert. Blikt een eideticus, na een gekleurde figuur te hebben gefixeerd, op een donkergebloemd behangsel, dan ziet hij op de plaats waar het beeld verschijnt, de bloemen van het behangsel niet. [3]
  3. (filosofie) (fenomenologie) theorie waarin men achterhaalt wat iets wezenlijk is met behulp van een mentale voorstelling ervan
    • Tenslotte beweegt ook Husserl's eidetiek zich in wezen binnen een formeel-logisch kader, dat aan de souvereiniteit des rechts geen recht kan laten wedervaren. [4]
5 % van de Nederlanders;
5 % van de Vlamingen.[5]