• eens·deels

eensdeels

  1. aan de ene kant, voor een bepaald deel
    • De Staat behoeft slechts zijn plicht te doen, .., waardoor eensdeels het ruilverkeer wordt vermeerderd en ten andere de vruchtbaarheid van de bodem wordt verhoogd.[1] 
  1. blz 24-25 De Economist, Volume 32, Deel 1
    Jacob Leonard de Bruyn Kops, Nederlands Economisch Instituut
    Uitgeverij H. E. Stenfert Kroese, 1883