economiseren
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- eco·no·mi·se·ren
Woordherkomst en -opbouw
- afgeleid van het Franse economiser (met het voorvoegsel eco-) met het achtervoegsel -iseren)
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
economiseren |
economiseerde |
geëconomiseerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
economiseren
- uitsparen, bezuinigen
- We moeten economiseren.
Afgeleide begrippen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord economiseren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.