• east·ward
stellend vergrotend overtreffend
eastward - -

eastward

  1. oostelijk, oostwaarts
    «The eastward route might be quicker.»
    De oostelijke route is wellicht sneller.

eastward

  1. oostwaarts
    «New Haven lies eastward from New York.»
    New Haven ligt oostwaarts van New York.
enkelvoud meervoud
eastward eastwards

eastward

  1. oosten
    «A few miles to the eastward is the little village where Schiller was born.»
    Een paar mijlen naar oosten is het kleine dorp waar Schiller geboren geworden is.