dushi
- du·shi
van Papiaments dushi "zoet, zacht, aangenaam, lekker, lief, schatje", dat via Spaans dulce teruggaat op Latijn dulcis
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dushi | dushi's |
verkleinwoord | dushietje | dushietjes |
- (jongerentaal) schatje
- Rennen door Groningen-Noord. Er wordt weer heftig gefloten. Gewoon doorlopen. „Hey dushi! Wat doe je vanavond?”.[1]
dushi
- aangenaam, leuk, mooi
- dushi Curaçaomooi, fijn Curaçao
- Het woord dushi staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Vliet, S. van"Nafluiten" (7 december 2015) op website: nrc.nl; geraadpleegd 2018-06-09
dushi
- zoet
- lekker
- zacht
- aangenaam
- lief
dushi
- schatje
- dushi Korsoumooi, fijn Curaçao