• du·lia
  • uit het Grieks [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord dulia
verkleinwoord

de duliav

  1. (religie) de onderdanigheid van engelen en heiligen t.o.v. god in de Hemel
  2. (religie) verering van heiligen en engelen
6 % van de Nederlanders;
15 % van de Vlamingen.[2]