Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • droom·dui·der
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord droomduider droomduiders
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de droomduiderm

  1. iemand die beweert de betekenis van dromen te kunnen uitleggen
     Ze zou zich het liefst direct op het werk hebben gestort, begonnen zijn met het bellen van het Instituut voor Psychologen en de Nationale Gezondheids- en Welzijnsraad om meneer de droomduider, de herinneringenexpert en waarschijnlijk de bedrieger in Ekorrbacken in kaart te brengen.[1]
     Veel mensen zijn sinds de corona-uitbraak onzeker over de toekomst. Wanneer is het grootste gevaar geweken? Zal de maatschappij ingrijpend veranderen? Hoelang gaan we het in onze portemonnee voelen? In een nieuwe aflevering van ‘Zo doet zij dat’ geeft astrologe, tarotist en droomduider Nathalie Kriek antwoord op een hoop prangende vragen in een live tarot sessie. Heeft zij de pandemie zien aankomen?[2]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “De tweede doodzonde” (2020), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044645149
  2.   Weblink bron “Kijkje in de toekomst: ‘Coronagevaar voorbij in oktober?’” (28 jun. 2020), De Telegraaf