• dro·men·land
enkelvoud meervoud
naamwoord dromenland
verkleinwoord

het dromenlando

  1. het gefantaseerde land waar je tijdens je dromen bent
    • Als mijn dromenland werkelijkheid zou worden, zou het vast een grote puinhoop worden. 
    • De vorige keer hebben ze het met de klas over rondelen gehad, een gedicht van acht regels waarvan de eerste, de vierde en zevende regel herhaald worden. Daarna zijn de kinderen zelf aan het schrijven geslagen en ze hebben hun gedichten en tekeningen opgestuurd naar Monique en Hans. Reizen was het centrale thema en als eerste zin was gegeven: "Ik wil naar ...land'. De een ging naar judoland, de andere naar ik-weet-niet-land, een derde naar dromenland. [1] 
  2. in slaap zijn
    • Het kleine kind is naar dromenland vertrokken. 
  3. een te mooie voorstelling van zaken die niet op de werkelijkheid gebaseerd is
    • Zijn voorstellen werden naar dromenland verwezen. 
    • „Wie denkt dat een uitwedstrijd tegen VVV makkelijker is dan SC Heerenveen verkeert in dromenland”, had PSV-coach Sef Vergoossen zijn spelergroep voor de wedstrijd tegen VVV gezegd. De voetballers van de landskampioen sloegen de waarschuwing in de wind. De koploper liep gisteren - net als Feyenoord en Ajax eerder dit seizoen - averij op in Venlo. De clubleiding, de technische staf, de spelers en de aanhang van VVV vierden het 1-1 gelijkspel als een overwinning. „Dit is ons derde bonuspunt tegen een topploeg dit seizoen. Niet slecht voor een degradatiekandidaat”, stelde VVV-trainer André Wetzel tevreden vast. [2] 
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]
  1. NRC Michaja Langelaan 22 oktober 1992
  2. NRC Koen Greven 21 januari 2008
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be