drieëntwintigjarige

  • drieën·twin·tig·ja·ri·ge, drie·en·twin·tig·ja·ri·ge

drieëntwintigjarige

  1. verbogen vorm van de stellende trap van drieëntwintigjarig
    • De vulkaan werd weer actief na een drieëntwintigjarige periode zonder uitbarstingen. 
enkelvoud meervoud
naamwoord drieëntwintigjarige drieëntwintigjarigen
verkleinwoord

de drieëntwintigjarigev / m

  1. levend wezen dat 23 jaar oud is of iets dat 23 jaar bestaat
    • De drieëntwintigjarige heeft zijn vijf jaar jongere echtgenote tijdens zijn studie in Deventer leren kennen.