Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • drank·lucht
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord dranklucht drankluchten
verkleinwoord drankluchtje drankluchtjes

Zelfstandig naamwoord

de drankluchtv / m

  1. de geur van alcohol bevattende dranken
     In de vestibule was niemand, overal lagen lege flessen, jassen en overschoenen; er hing een dranklucht en hij hoorde in de verte gepraat en geschreeuw.[2]
     De man was voor de auto gaan staan omdat hij de jongen, die geen rijbewijs heeft, gevaarlijk vond rijden en een dranklucht rook. Hij wilde de bestuurder zo verhinderen verder te rijden.[3]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
  3.   Weblink bron “Jongen (17) rijdt in op voetganger” (26-07-2013), NOS