• door·waai·en

doorwaaien [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
doorwaaien
waaide door
doorgewaaid
zwak -d volledig
  1. zich laten verfrissen door de wind
     Volgens Milieu Centraal is dat milieu-schadelijke gif, in spuitbussen of in korrelvorm, helemaal niet nodig om het gespuis buiten de deur te houden. Daarom is de organisatie vandaag een voorlichtingscampagne gestart waarin verteld wordt hoe het milieuvriendelijker kan. "Met horren, schoonmaken en doorwaaien kom je al een heel eind", zegt woordvoerder Magreet Schijvens.[2]
  2. aanhoudend waaien
     Wel gaat de wind weer aantrekken, net als gisteren. In het noordwestelijke kustgebied worden windstoten van 80 tot 100 kilometer per uur verwacht. "Het gaat flink doorwaaien, en wordt ook echt wel even guur", zegt Hoebert.[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Jeroen Schutijser
    “Met een gasbrander mieren 'cremeren'? Het kan ook anders” (Woensdag 2 augustus 2017, 06:00), NOS
  3.   Weblink bron “Van sneeuw naar zon naar hagel naar ijs: waar komt dit wisselvallige weer vandaan?” (Dinsdag 6 april 2021, 15:14), NOS