• door·ren·nen

doorrennen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
doorrennen
rende door
doorgerend
zwak -d volledig
  1. doorgaan met rennen
     NN01 schoot in totaal vier keer. Het eerste schot was op de benen van de man, maar toen die bleef doorrennen vond de agent het genoeg geweest. Hij was bang dat de verwarde man iemand zou vermoorden.[2]
     Niet alleen in het broedseizoen, ook daarbuiten kunnen drones voor overlast zorgen. "Neem bijvoorbeeld de grote zoogdieren zoals reeën. Dat zijn vluchtdieren. Bij het kleinste onraad schrikken ze en zetten ze het op een rennen, soms zelfs zo erg dat ze doorrennen tot op de provinciale weg."[3]
     Op dat moment is plotseling alle energie uit je lichaam verbruikt en is doorrennen écht geen optie. Als Martine dan pas eet, duurt het minstens een kwartier voordat haar spieren weer wat energie hebben opgenomen.[4]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Agenten met pruik voor rechter” (Donderdag 23 juli 2015, 10:07), NOS
  3.   Weblink bron “In Zeeland de natuur in? Laat je drone thuis!” (Woensdag 21 december 2016, 17:16), NOS
  4.   Weblink bron “42.195 meter rennen: kapot ga je hoe dan ook” (Zondag 9 april 2017, 10:00), NOS