• door·pom·pen

doorpompen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
doorpompen
pompte door
doorgepompt
zwak -t volledig
  1. doorgaan met pompen, niet stoppen met pompen
  2. (figuurlijk) met kracht doorgaan met iets
     "De eerste zege is binnen", vertelde Nuis na afloop. "Het was een bijzonder ritje! Het was koud en donker en daardoor ging het ook niet zo hard, maar toch was het voor mij een toprit. Ik kon echt tot de streep doorpompen."[2]
  3. iets van de ene naar de andere plaats pompen
     Er zijn volgens deskundigen twee opties: of het lek wordt afgesloten, of de kap kan bijna alle olie opvangen en doorpompen naar schepen, waardoor afsluiting niet meer nodig is.[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “IJzersterke Nuis op hoogste trede van oranje podium” (Zaterdag 24 november 2018, 07:59), NOS
  3.   Weblink bron “Obama: nieuwe oliekap BP goed nieuws” (Vrijdag 16 juli 2010, 17:54), NOS