• dood·hon·ge·ren

doodhongeren [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
doodhongeren
hongerde dood
doodgehongerd
zwak -d volledig
  1. zichzelf of een ander zo weinig eten geven dat men sterft
     Een moeder uit Birmingham moet 7,5 jaar de cel in omdat ze haar dochter van zeven liet doodhongeren. Ook de stiefvader kreeg die straf opgelegd.[2]
     Een boer uit Ruurlo die vorig jaar 400 varkens liet doodhongeren, is veroordeeld tot een werkstraf van 180 uur en een voorwaardelijke celstraf van drie maanden. Ook mag de man drie jaar geen beesten houden.[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Cel voor doodhongeren Brits meisje” (Vrijdag 12 maart 2010, 21:12), NOS
  3.   Weblink bron “Varkensboer mag voorlopig geen dieren meer houden” (Vrijdag 17 februari 2017, 15:58), NOS